Marco’s observaties

Marco van Paassen is sinds 2018 verkoopadviseur bij De Jeugd- & Gezinsbeschermers en verbindt daarin de Gecertificeerde Instelling (GI) met de gemeenten. In deze DJGBrief en toekomstige edities schrijft Marco over de impact van de transformatie op de jeugdzorg en zijn observaties. Daarvoor gaat hij met professionals in verschillende functies in gesprek om wat hij ziet en zijn ervaringen te bespreken.

Hoi, ik ben Marco.

Als verkoopadviseur van een GI bekijk je de jeugdzorg vanuit een ander perspectief. Je ziet waar gemeenten mee worstelen, waar jeugdzorgwerkers in de knel komen, maar ook waar verbeteringen mogelijk zouden zijn. De transformatie heeft veel gebracht maar ook verstoord. Voor ‘Mijn observaties’ ga ik in gesprek met mensen over de veranderingen die we zien en wat er binnen de transformatie nog verbeterd kan worden. Maar allereerst, wat waren ook alweer de doelen behorend bij de transformatie? Hierbij de opsomming;

  • Preventie;
  • Uitgaan van eigen verantwoordelijkheid en mogelijkheden van jongeren en ouders;
  • De-medicaliseren, ontzorgen en normaliseren door het opvoedkundig klimaat te verbeteren in gezinnen, wijken en scholen;
  • Eerder de juiste hulp inzetten en op maat;
  • Integrale hulp aan gezinnen volgens het uitgangspunten: één gezin, één plan, één regisseur;
  • Meer ruimte voor professionals door vermindering van regeldruk.

Veranderingen

Deze doelen zijn algemeen bekend en maken deel uit van het beleid van zowel de gemeenten als de jeugdzorgorganisaties. Als gevolg van deze doelen is er een hoop veranderd, maar er zijn ook nog veel thema’s die nog volop in ontwikkeling zijn. Ook moeten we ons eerlijk afvragen of deze veranderingen iets hebben toegevoegd of iets gaan toevoegen. Onderstaand noem ik er een aantal in willekeurige volgorde van grootte en urgentie.

1. De grootste verandering is misschien wel dat een jeugdzorgorganisatie veelal te maken heeft met meerdere opdrachtgevers met verschillende typen contracten, uitvoeringsbeleid en manieren van financieren. We zijn er inmiddels aan gewend geraakt, maar draagt het bij aan de kwaliteit van de jeugdhulp of draagt het bij aan lagere uitgaven in de sector?

2. Als gevolg van deze wijze van contracteren en inkopen, is ook de toegang tot jeugdzorg gewijzigd. Dit gaat in principe altijd via de lokale teams die iedere gemeente in Nederland op een bepaalde wijze heeft georganiseerd. Dit, tezamen met verschillende eisen rondom administratie, maken het inzetten van jeugdzorg voor veel verwijzers een uitdaging. Door de vele verantwoordingseisen en regeldruk voor de professionals, is er ook iets veranderd in de autonomie van de verwijzer, dus van de professional.

3. De afgelopen jaren is de totale inzet van jeugdzorg niet gedaald maar juist gestegen. Hoe komt dit en is dit nodig? Zien we nu meer en dus kunnen we eerder helpen, of zien we meer en zijn we kritischer geworden. Wat voor de transitie niet gezien werd en als voldoende werd beschouwd, wordt nu eerder gezien en als onvoldoende beoordeeld.

4. Gemeenten ervaren meer druk op de financiën. Dit omdat er meer gebruik wordt gemaakt van jeugdhulp, maar ook omdat de budgetten vanuit het Rijk niet navenant meestijgen. Dit leidt in een aantal gemeenten tot het invoeren van budgetplafonds. Helpt dit financieel echt? En wat te denken van de kwaliteit van zorg, of de beschikbaarheid van zorg (dichtbij huis).

5. Een ander fenomeen dat voorzichtig een onderwerp van gesprek wordt op verschillende plekken, is de invoeren van inspanningsgerichte bekostiging. Dit thema lijkt zich te verhouden tot twee onderwerpen, namelijk financiën en de autonomie van de professional. Enerzijds wordt met inspanningsgerichte bekostiging gevraagd naar de daadwerkelijk (uren) inzet van professional zodat niet onnodig te veel betaald wordt, maar anderzijds verhoudt dit zich ook tot de autonomie. Want, welke inzet wordt er dan gepleegd door deze professional?

6. Aan het begin van de transitie was de opdracht dat er samengewerkt moest worden in regionaal verband. Helaas is gebleken dat het regelmatig voorkomt dat regio’s wijzigen, dat een gemeente zelfstandig verder gaat of zich bij een andere regio aansluit. Dit leidt tot veel extra administratieve lasten bij jeugdzorgorganisaties. Daar tegenover zien we dat regio’s dusdanig samenwerken, dat je ze min of meer één grote regio vormen. Dit verbetert de uniformiteit, maar het kan ook als machtsblok werken. Wat is de juiste balans?